Column Bert Flier: Triatleet van de Dag (2)
MAANDAG – Een trainingskamp voor de Nederlandse triatleten op Cyprus, Mallorca of Zuid-Afrika komt tegenwoordig vaker voor. Begin deze eeuw was het nog tamelijk nieuw om gezamenlijk op trainingskamp te gaan ver over de grenzen. Bert Flier was erbij op Cyprus. Zijn vorige en eerstvolgende column(s) gaan over het kamp, waarbij steeds een ‘Triatleet van de Dag’ werd gekozen.
MAANDAG – We zijn nog steeds op trainingsstage op Cyprus. Met dank aan de foto’s uit het archief van Marijke Zeekant weet ik inmiddels dat we verbleven in hotel Episkopiana. De eerste week van de stage zit erop en nog steeds azen Miquel en ik op een stunt om tot Triatleet van de Dag te worden uitverkoren. We trainen kneiterhard, maar dat doet iedereen. Omdat de groep zo divers is – de duatleten, de Olympische selectie en de lange-afstandsatleten zitten bij elkaar – wordt elke avond het programma van de volgende dag besproken. Ik ben extra benieuwd naar de tijden van de zwemtrainingen, die plaats vinden in het 25-meter binnenbad van het hotel. Mijn ietwat autistische en perfectionistische persoonlijkheid heeft me in de voorbereiding doen vragen om een uitzonderingspositie voor de zwemtrainingen. Ik wil namelijk per se mijn eigen programma volgen. ‘Ik snap dat jullie geen aparte baan voor mij reserveren tijdens de gezamenlijke trainingen. Ik regel het wel daaromheen’, heb ik teammanager Gerrino gezegd.
Wanneer ik maandagochtend na mijn krachttraining langs het zwembad loop, zie ik dat het bad leeg is. Terwijl dit het moment is dat de selectie zou moeten trainen. Aan de badmeester vraag ik wat er aan de hand is. ‘Something wrong with the water. But we are fixing it.’ Uit een plastic vat, dat bedrukt is met doodshoofden, zwarte kruisen en rode gevarendriehoeken giet hij een chemisch goedje in het zwembad. Het water bruist ervan.
Melaats
Ik ruik mijn kans en vraag hoe lang het duurt voor we er weer in mogen. ‘It depends’, zegt de badmeester, ‘half an hour?’ ‘Can I get in right after that?’ Dat kan – maar wel op eigen risico. En zo zwem ik, met het zwembad helemaal voor mezelf, mijn programma. In de loop van de middag begint mijn rug te jeuken. Daarna ook mijn oksels en liezen. Als ik me voor de spiegel uitkleed lijk ik wel melaats. Mijn hele lijf zit onder de uitslag. Ik meld me bij fysiotherapeut Kornelis Bijlsma, die mijn vermoeden bevestigd dat ik iets te snel het water ben ingedoken. Hij adviseert mij de rest van de stage spaarzaam te zijn met douchegel zodat mijn huid zich kan herstellen. Dat blijkt een gouden tip en gelukkig kan ik gewoon verder trainen. Maar ja, deze actie levert natuurlijk geen punten op voor de uitverkiezing voor de Triatleet van de Dag.
Miquel en ik blijven loeren op dat Speciale Moment om iets buitengewoons te laten zien. Die kans dient zich aan op de dag dat we een lange fietstraining doen, met als letterlijk hoogtepunt het beklimmen van de Mount Olympus. Met de Olympische Spelen in Athene van 2004 in het vooruitzicht vindt Huib Rost dat we die berg hoe dan ook op moeten. We houden al een paar dagen de weerberichten in de gaten – de Olympus is bijna tweeduizend meter hoog en in maart kan het bovenop flink spoken – en besluiten op een gunstig uitziende dag het erop te wagen. In ons groepje zitten Raymond Lotz, Sander Berk, Huib Rost en Jochem Kuzee, die gemiddeld een kilootje of 15 lichter zijn dan schrijver dezes. Dat baart me enigszins zorgen, maar gaandeweg de klim groeit mijn zelfvertrouwen. De benen zijn goed vandaag. Hoe dichter we bij de top komen, hoe meer ik me verheug op de afdaling. Dan gaat mijn 84 kilo in mijn voordeel werken.
Rotswand
Het is koud die dag, dus bovenop doen we armstukken en een windjack aan, waarna we ons in de afdaling storten. We beginnen beheerst, maar al snel ontstaat een patroon waarbij Raymond Lotz en ik om de beurt op kop komen. Ik rijd het hardst op de rechte stukken, maar zie in elke bocht Raymond Lotz onderdoor komen, die ik vervolgens met hard aanzetten weer bijhaal. Harder en harder gaat het, ik probeer in de haarspeldbochten Raymond bij te houden door zijn lijnen te rijden. Dat gaat steeds beter, tot ik in een doorloper zijn lijn niet kan houden. Ik kom op de andere weghelft terug en rijd recht op de huurauto van een toeristisch stel af. De tijd vertraagt, mijn stippellijn loopt dwars door die van de auto, ik voel dat ik ga vallen als ik probeer links terug te sturen naar mijn eigen weghelft, besef dat ik een keuze moet maken. Vanachter mijn zonnebril kijk ik recht in de ogen van de toeristen, die van schrik boven op de rem trappen, en stuur, geheel tegen mijn eigen verwachting en die van de toeristen in, rechts langs de auto, in de nauwe ruimte tussen de auto en de rotswand.
Armstukken
Mijn stuur blijkt precies te passen in het smalle stukje en ik glip tussen auto en rotswand door. Raymond, die de auto hoorde remmen, wacht me op, roept of alles oké is. ‘Rijden!’ zeg ik wanneer ik hem inhaal. Nadat de anderen zijn aangesloten besluiten we een café op te zoeken om bij te komen van de schrik. En om op te warmen van de miezerregen die is begonnen te vallen. Tot onze vreugde blijkt in het eerstvolgende dorpje een etablissement te zijn dat open is. Op het dak ervan zien we een schoorsteen waaruit rook omhoog kringelt, afkomstig van een gloeiend hete kachel waarop we onze nat geworden armbeenstukken te drogen te leggen. Ik vraag me af of dit wel verantwoord is, maar Jochem Kuzee’s inschatting ‘dat het wel kan’. Een kwartiertje later zie ik weer rook, maar nu boven de kachel zelf. Onze armstukken zijn gaan smelten.
(Wordt vervolgd)
Bert Flier – www.3in1Sports.com