Column Bert Flier: 1.13 uur op de halve marathon: Soli Deo gloria
‘Negentig, Jan?’ ‘Volgens mij tweeënnegentig, Bert!’
Ik kan het bijna niet geloven. Met nog acht kilometer te gaan heb ik al meer dan negentig bonusseconden verzameld op het 1u16-schema waarop ik ben vertrokken voor mijn solo-halve marathon. Het rondje is simpel: starten vanaf de gele brug in Utrecht, twee rondjes Maxima-park en dan weer terug naar de finish op de gele brug.
De eerste kilometer gaat in 3min36/km – het tempo dat nodig is voor 1u16, de tijd waarop ik vertrek – maar ik voel dat dat te makkelijk gaat. Ik herinner me het overleg met Jan (Klein Poelhuis, die me vandaag begeleid) twee dagen geleden toen we een rondje fietsten en het plan voor vandaag bespraken. ‘De Stryd zegt dat ik 380Watt kan lopen. En dat dat 1u14 plus of min één minuut oplevert’. Het antwoord van Jan was dat er maar één manier om erachter te komen of die voorspelling correct is: er gewoon voor gaan. Dus na die eerste kilometer versnel ik. Vanaf de tweede kilometer tel ik de secondes op die ik onder de 3min36 loop. Dat motiveert als een tierelier. De eerste helft voelt dat hoger-dan-ik-ooit-voor-mogelijk-had-gehouden-tempo aan als een sprong in het diepe.
Hamer
Ik houd rekening met een ontmoeting met de man met de hamer in deel twee. Maar die komt niet. Sterker nog, ik kan nog wat versnellen. Kilometer na kilometer blijf ik tegen en vooral onder de 3min30 lopen. Ik kan mijn horloge niet geloven, dus ik check mijn GPS met de honderd-meterstreepjes in het Maximapark. Spot-on.
Op kilometer zestien voelen de benen nog steeds prima. Waar ik het meest mij bezig ben, is mijn ademhaling: zolang ik m’n uitademing kan verlengen, zit ik goed. Tussen twee ademhalingen in zeg ik spontaan: ‘Dank U, Heere God’.
Ethiopië
Om dat te begrijpen maken we een stap terug in de tijd. Naar oktober 2019 om precies te zijn. Ik woonde toen in Debre Zeit, een stadje onder de rook van Addis Ababa in het centrum van Ethiopië. Ik gaf daar leiding aan Alfa Farm, het melkveebedrijf dat mijn ouders daar hebben opgezet. Gewoontegetrouw trainde ik daar bijna dagelijks één van de drie onderdelen. Niet om wedstrijden te doen, maar omdat zwemmen, fietsen en lopen me goed doen.
Achttien oktober werd ik ziek. We hadden een tuinfeest om de barbeque in te wijden die we de weken ervoor in onze tuin gemetseld hadden. Ik had hoofdpijn en koorts en kon me net op de been houden. Dat was het begin van een ziekbed van drie weken. Mijn longen functioneerden niet goed. Twee dagen later ben ik naar het Nordic Medical Center in Addis Ababa gegaan. De bloedsaturatiemeter gaf 88 aan. Mijn longen en bloed werden onderzocht maar dat leverde geen duidelijke diagnose op. Ik raakte mijn geur en smaak kwijt, had dag en nacht koorts en kon praktisch niets binnenhouden. Zelfs water smaakte vies. Om mogelijke bacteriële infecties te bestrijden slikte ik drie antibioticakuren tegelijk en kreeg er ook nog eentje intraveneus toegediend.
Ondanks – of dankzij – alle medicatie voelde ik me steeds slechter worden. Nachtenlang lag ik zwetend in bed, had een verkrampte borstkas van de inspanning die het ademen mij kostte. Na de dag van diagnoses was ik weer naar huis gegaan, maar ik moest me een paar dagen later toch laten opnemen. Voordat ik naar het toilet ging – vijf meter vanaf mijn bed – verzamelde ik eerst een tijdlang moed en krachten. Steun zoekend aan de randen van de drie andere bedden op mijn kamer die op de route naar het toilet lagen kon ik dat net op eigen kracht doen.
Ik werd zieker en zieker. Halverwege week twee kwam de gedachte bij me op dat, als het herstel niet snel zou inzetten, dit weleens mijn einde zou kunnen worden. Nu jaagt de dood me geen schrik aan. Omdat ik weet dat de dood niet het einde, maar het begin is van een leven samen met mijn Schepper. Ik geloof ook dat ik eens een nieuw lichaam zal krijgen, geschapen voor de eeuwigheid, perfect functionerend. Voor mij betekent sterven opnieuw geboren worden. Daar kan ik oprecht naar uitkijken. Maar… ik houd ook van dit leven. En vooral van Tabitha, mijn vrouw en van onze kinderen Abel en Jada. Met hen wilde ik graag nog een tijdje hier zijn.
Toen ik zo ziek was, was mijn simpele verlangen om weer ‘gewoon’ gezond te zijn. Ik besefte me hoe vanzelfsprekend gezond-zijn lijkt als je lichaam goed functioneert. Met de nadruk op ‘lijkt’, want één van de grote lessen die ik in Ethiopië heb geleerd, is dat niets, maar dan ook werkelijk niets, vanzelfsprekend is. Elke ademteug is pure genade van God. In die periode van ziek-zijn waren hardlopen, fietsen en zwemmen heel ver weg. En bleken ze inderdaad slechts bijzaken van het leven zijn.
Stukje wandelen
Aan het eind van week twee begon ik me, heel geleidelijk aan, een beetje beter te voelen. Mijn maag, die de grootste moeite had om water te verdragen, kon weer een beetje voedsel verdragen. Voor ik ziek werd woog ik 79 kilo; twee weken later 72. Inmiddels kon ik weer wat eten en had ook weer de kracht normaal naar het toilet te kunnen. Af en toe had ik zelfs de energie om een stukje wandelen. Dat begon met een meter of veertig, vijftig. Ik was daar enorm blij mee. Zou ik dan toch…?
In week drie – ik was inmiddels weer thuis, op de boerderij – sterkte ik elke dag een beetje aan. In de ochtend wandelde ik de honderd meter naar kantoor en werkte daar één of twee uur achter mijn bureau. Daarna wandelde ik weer terug naar huis, om de rest van de dag in bed of op de bank te liggen. Zo putten die momenten me uit. Vier weken na die barbeque-avond was ik zover hersteld dat ik voor het eerst weer op de fiets durfde te stappen. Misschien te vroeg, maar ik had zó’n zin om weer buiten te zijn, de vrijheid van het fietsen te ervaren en mijn lichaam te voelen, dat ik het gewoon heb gedaan. Bij het beklimmen van de kleine heuvel Debre Zeit uit schoot m’n hartslag omhoog en kwam ik met een bloedsmaak in mijn mond boven, maar: ik zat weer op mijn fiets.
Een paar dagen later deed ik mijn eerste loopje. Mijn longen functioneerden nog verre van optimaal – extra lastig als je op tweeduizend meter woont – en m’n benen voelden als rubber, maar jongens, wat genoot ik van dat loopje. Omdat ik ook in cijfers wilde zien waar ik stond, deed ik mijn Garmin en hartslagmeter om. De dag waarop ik ziek werd, liep ik op hartslag 145 een tempo van vier minuten per kilometer. Dat eerste loopje liep ik op dezelfde hartslag vijf minuut vijfenveertig per kilometer. En het kon me he-le-maal niets schelen. Integendeel. Ik was intens dankbaar dat ik überhaupt weer kon lopen.
Rauwe Melk
Eind januari 2020 zijn we teruggekeerd naar Nederland. Het eerste halfjaar heb ik uitgerust en de draft geschreven van Rauwe Melk, het boek waarin ik mijn belevenissen beschrijf van vier jaar wonen en werken in Ethiopië. Aan dat boek moet ik nog de laatste hand leggen, want halverwege 2020 ben ik weer full-time gaan coachen voor 3in1Sports. In Ethiopië deed ik dat ook, één dag in de week, maar nu mag ik dat weer met hart en ziel doen.
En ja, ik train dus nog steeds. Gewoon, omdat ik het leuk en lekker vind. Het laatste half jaar ging het lopen zo lekker dat ik ‘ja’ zei op het startnummer dat ik via Jan kon overnemen voor de 15km-Bruggenloop in Rotterdam. Die ging in 53min53, een mooi cadeau voor mijn vijftigste verjaardag die ik in november mocht vieren. Van het één kwam het ander en inmiddels heb ik me ingeschreven voor de Two Rivers Marathon. Die is Deo volente zondag 26 maart.
Fietsende haas
De laatste maanden train ik semi-gestructureerd. Zonder trainingsschema, en lang niet alle trainingen log ik, maar wel heel consistent. Ik doe per dag wat mijn lichaam, de agenda en het gezin toelaat, tussen de 70 en 100 kilometer in de week, met alles erop en eraan. (De trainingstechnische kant van dit verhaal is voor een andere blog die ik na de marathon wil schrijven). Ik weet dat ik een paar wedstrijden nodig heb om een goede marathon te kunnen lopen. Na de Bruggenloop heb ik ervoor gekozen die solo te doen. Dat doe ik net zo graag en net zo hard als in een echte wedstrijd. En het scheelt me die halve dag die je anders met een
wedstrijd bezig bent. Die 10km liep ik op 27 januari dit jaar in 34min20. Solo, met Jan Klein Poelhuis als fietsende haas. Een stuk sneller dan de Bruggenloop.
Terug naar de halve marathon. De laatste kilometers blijf ik sub-3min30-ers lopen. Op kilometer achttien heb ik al meer dan 120 bonusseconden verzameld en ik besef me dat het een sub-1u14 wordt. Op de 21,1km staat de klok op 1:13:26. (Om er zeker van te zijn dat ik wel de hele afstand loop – Strava-deformatie – loop ik bij solo-races altijd nog een stukje door, vandaar de andere tijd en afstand op de foto).
Elke stap was pure genade. Soli Deo gloria. Glorie aan de Ene God.
www.3in1Sports.com