Column Daan: Powerman Portugal: Mijn eigen jongensboek
DONDERDAG – Het was al weer lang geleden dat Daan de Groot een column voor Trikipedia afleverde. Eigenlijk is het andersom: we vroegen er Daan niet naar, die jongen had het in onze ogen al zwaar genoeg. Triatleten konden tussen de lockdowns door nog wel eens aan de bak, om het lot van een duatleet scheen niemand zich te bekommeren. Het duo Rutte/De Jonge heeft waarschijnlijk nog nooit van deze variant gehoord. Afijn, Powerman Mafra bracht de ommekeer en meteen vestigden Daan en Ann Schoot Uiterkamp de aandacht op zich. Het stimuleerde onze columnist in Utrecht meteen tot een weergaloos stukje proza, wat al even klaar lag maar door het drukke wedstrijdweekend (van tri- en duatleten!) iets langer bleef liggen. Wat echter in het vat zit, verzuurt niet. Dus hier is ie: terug van weggeweest. Daans column.
Powerman Portugal: Mijn eigen jongensboek
Ik zit in het vliegtuig naar Portugal en begin aan mijn boek: Elementaire deeltjes van Michel Houellebecq. Ik weet niet wat ik moet verwachten, niet van deze reis naar Portugal waar ik aan de Powerman in Mafra zal meedoen, en niet van dit boek. Reis en boek hebben eigenlijk ook weinig met elkaar te maken, behalve dat ze allebei het resultaat zijn van een kinderachtige zoektocht naar uitdaging en bewondering.
Het boek kreeg ik als cadeau van Hellas-clubfilosoof Jeroen Visser. Het was een erg mooi gebaar, vooral omdat het voor mij voelde als een beloning voor hard werk. Afgelopen maart ben ik gepromoveerd in de wiskundige biologie (bewondering alstublieft!), en tijdens de ceremonie werd van mij een populair-wetenschappelijke samenvatting verwacht. Ik zag dat eerst niet als een groot probleem: ik had een aardige presentatie gemaakt en het geheel opgeleukt met de beste kattenfilmpjes van het internet. Wetenschapper of niet: kattenfilmpjes doen het natuurlijk goed bij iedereen, zo dacht ik. Dat bleek niet helemaal waar. Een paar dagen voor de ceremonie sprak ik Jeroen bij toeval, en hij was duidelijk niet onder de indruk van het katten-thema. Ik verdedigde mezelf door te zeggen dat ik toch moeilijk mijn echte onderzoek in 10 minuten kon overbrengen op een lekenpubliek, maar Jeroens antwoord was onverbiddelijk: ,,Ted-talks zijn soms ook maar 10 minuten, en die kunnen levens veranderen, dus dat verwacht ik ook van jou.”
Soms heeft een mens dat nodig denk ik: iemand die duidelijk maakt wat al lang duidelijk was. Ik was me hier veel te makkelijk vanaf aan het maken, ik nam zowel mijn publiek als mijn eigen onderzoek niet serieus. De volgende dagen (en nachten) besteedde ik aan het schrijven, herschrijven, verfijnen, en uit het hoofd leren van mijn toespraak. Mijn streven was niet meer een voldoende, mijn streven was een Ted-talk, of op z’n minst een inauguratie-speech van een president. U kunt het resultaat hier zelf beoordelen: https://www.youtube.com/watch?v=xfwp4PmgUp0&t=42s , maar voor mij was natuurlijk alleen de beoordeling van Jeroen belangrijk. Hij vond het goed, en dus kreeg ik een boek. Ik was blij. Het is lachwekkend eenvoudig om een sporter gelukkig te maken: stel een uitdaging, laat ‘m zijn best doen, en geef hem bewondering. Misschien geldt dit ook wel voor niet-sporters, overigens.
Bij landing in Lissabon heb ik al door: dit is een verschrikkelijk boek. Het is erg mooi, dat wel, en het heeft me absoluut aan het denken gezet, het is alleen jammer dat die gedachten zo deprimerend zijn. Korte samenvatting: de mens is een gedoemde diersoort die zichzelf ten onder laat gaan aan seks en de verheerlijking van de jeugd. De levens van de personages mislukken; de mensen om hen heen blijken allen pathetisch. Het boek is een beetje het tegenovergestelde van een jongensboek; het tegenovergestelde van zo’n Amerikaanse sportfilm waarin de underdog in de laatste minuten toch nog wint. Het is een echt feel-bad book. Maar zoals een feel-good movie je achterlaat met een leeg hoofd en een goed gevoel, biedt dit boek je een vol hoofd en een slecht gevoel. Het is maar net wat je zoekt. Toch had ik wat tegenwicht nodig, dus besloot ik dat ik in Portugal maar even mijn eigen jongensboek moest schrijven. Het gaat ongeveer zo: psychologisch geworstel -> oplossing lijkt gevonden -> gaat helemaal mis -> gaat toch helemaal goed -> jongen krijgt meisje (o nee, meisje mocht niet mee vanwege corona en ze zijn al ruim een jaar getrouwd, ach ja -> jongen belt meisje).
Er waren verschillende redenen om niet naar de duatlon in Portugal te gaan. Ten eerste moest ik er heen vliegen, want helaas ben ik geen Greta Thunberg die de tijd heeft om met een zeilschip te gaan. Uiteraard ben ik, als zo’n typische linkse quasi-intellectueel, overtuigd dat vliegen niet zo handig is. Inderdaad, we maken de wereld als mensheid in rap tempo kapot, en ik wil daar het liefst zo min mogelijk aan bijdragen. Ik sta er wel eens van te kijken hoe makkelijk sporters voor een wedstrijdje de wereld over vliegen. Het idiootste is dat dit soms zelfs gestimuleerd wordt door Olympische selectiecriteria op te stellen waar punten voor gehaald moeten worden die het makkelijkst te verkrijgen zijn in verafgelegen landen. Ik zag een paar jaar geleden een post van een Nederlandse triatleet die trots presenteerde hoeveel hij dat jaar had gevlogen voor zijn sport. Op zich waardeer ik deze inzet, maar als je in deze tijd nog trots bent op je frequent flyer stats, dan sluit je denk ik iets teveel de ogen voor de problemen om je heen.
De tweede reden was dat alle corona-gerelateerde reisadviezen natuurlijk nog negatief waren. Nu ben ik normaal gesproken een typisch “schaap in de kudde”. Ik probeer er elke verkiezing met onvermeerderd succes voor te zorgen dat er wat slimme mensen aan de leiding zijn, en stop vervolgens met nadenken. Ik ben zo’n “Slaper”, en dat ben ik uit puur egocentrische redenen. Waarom zou ik ‘zelf onderzoek doen’ en ‘zelf nadenken’ over maatschappelijke problemen en virusverspreiding? Alsjeblieft zeg, ik doe fulltime onderzoek naar bacteriën en zelfs die snap ik al nauwelijks, laat staan dat ik mensen kan begrijpen. Nee, laat me met rust.
Twee redenen dus om niet te gaan, maar toch ging ik wel. Ik heb een paar weken besteed aan de kosten en baten afwegen, en heb uiteindelijk besloten dat ik toch echt een wedstrijd nodig had. Ik besefte dat ik 15 tot 20 uur van mijn week aan trainen besteed, en sport vormt dus een behoorlijk deel van mijn leven. Het zorgt ervoor dat ik mentaal en fysiek gezond blijf, en geeft me een manier om mijn onopgeloste wetenschappelijke problemen even te vergeten. Toch is die training zonder een enkele wedstrijd lastig vol te houden. Ik begon aan mijn eigen kunnen te twijfelen, liep van de ene kleine blessure in de andere, en voelde me ouder en ouder worden. Kortom, ik had behoefte aan een hoogtepunt. Is dit voldoende reden om te vliegen en de corona-maatregelen op te rekken? Dat moet iedereen natuurlijk zelf beslissen. Maar in ieder geval heb ik het klimaat en de algemene gezondheid in mijn overweging meegenomen, het zou misschien al fijn zijn als dat wat vaker zou gebeuren.
Mijn eerste run was prima, weinig opmerkelijk eigenlijk. Ik lag een beetje achter op de eersten, maar ik was denk ik in paniek geraakt als dat niet zo was. Al snel pakte ik de eersten in de wedstrijd terug, en ze nestelden zich zoals vertrouwd in mijn wiel. Eigenlijk had ik mijn eerste overwinning van de dag daar al binnen, ik had namelijk mijn opkomende ‘imposter syndrome’ weer de kop in gedrukt. Na een jaar Zwiften kon ik me eigenlijk nauwelijks voorstellen dat ik echt ooit de snelste fietser was in duatlons. Natuurlijk waren er de uitslagen, maar ja, wat zegt een uitslag van 1.5 jaar geleden? Het werd daarna nog beter. Na een aantal demarrages die elke traditionele coach zou afraden in een non-drafting wedstrijd, kom ik eindelijk los van mijn medeatleten. Ik koers door en bouw een mooie voorsprong op. Ik begon te geloven in de overwinning.
Maar oei, ik raad iedereen aan om, na een wedstrijdloze periode, de wissel van fietsen naar lopen niet te onderschatten. Misschien had ik te hard gefietst, misschien miste ik wat wedstrijdritme, maar de tweede run voelde niet echt meer als ‘hard’ lopen. De ambitieuze voorfietser, die steeds vol goede moed voor me uit fietste om dan ongeduldig om te kijken waar ik bleef, hielp ook niet erg. Maar, zoals Herbert en Maarten altijd zeggen, nooooit omkijken, dus ik bleef maar doorworstelen. Ik wist het randje van de kramp aardig te vinden, moet ik zeggen. Een beetje harder en ik zou ontploffen, een beetje zachter en ik zou mezelf een idioot vinden.
Met nog 1 van de laatste 10 kilometer te gaan, begon ik er dan toch weer hoop in te krijgen. Als ze me in de eerste 9 kilometer niet in hadden gehaald, wat is dan de kans dat ze me in die laatste nog pakken? “10 procent?”, dacht ik, “Nee, dat is onzin. Maar wat dan wel?” Ik riep mezelf tot de orde, en zocht het kramprandje weer op. Totdat op ongeveer 500 meter voor de finish Dominik Sowieja me inhaalde. “Shit, ik had hem toch al in het begin van het fietsen gelost.” Ik kon hem niet bijhouden, maar ik keek om en zag dat ook Seppe Odeyn er nog aankwam. Ik probeerde even aan te haken bij Dominik om die tweede plaats te redden, maar ja, dat kramprandje zat nog op dezelfde plek. “Nog twee bochten, dan gaan we de blauwe finishmatten op.”
We passeerden de penalty box, maar ik keek niet eens of ik een straf had: “waarom zou ik iets fout hebben gedaan?” Toch riep dat mannetje iets, maar niet naar mij, hij had het tegen de winnende Duitser, die moest de box in.
Pff, wat een slecht jongensboek is dit zeg. Dit is veel te toevallig, slaat nergens op.
Onverwachte gebeurtenissen worden voor mij vaak de hoogtepunten van een wedstrijd. Op zulke momenten merk je namelijk in wat voor hyper-gefocuste toestand je bent beland. Mijn verwerkingstijd van indrukken en gedachten is dan zo kort dat ik me nu nog steeds allerlei details kan herinneren, maar niet dat ik daadwerkelijk een rationele beslissing heb gemaakt. De beslissing volgt direct op de prikkel, zonder tussenkomst van enige overweging. Ik vaar blind op intuïtie, op een soort oerinstinct: ik heb mijn overlevingsdrang wijs gemaakt dat overleven gelijk staat aan winnen.
De Duitser gaat de penalty box in, ik kijk om, ik kijk vol in het verbeten gezicht van Seppe Odeyn. Hij zit duidelijk naar de klote, maar ja, op zijn karakteristieke wijze heeft hij zich toch tot op minder dan een meter van mij gewaggeld. Dat wordt sprinten. Nog één bocht, daar is het blauwe tapijt. Van Lance Armstrong wordt gezegd dat hij wel eens een beetje scheel keek tijdens de interviews direct na de koers. Ik geloof het nu. Ik begin te sprinten maar krijg zo’n pijn in mijn ogen dat ik ze maar dicht doe. Om de 10 stappen even kijken zou genoeg moeten zijn. Die Portugees met die microfoon roept mijn naam, zou ik gaan winnen? Nu roept hij Seppe’s naam, zou hij dan winnen? Nee, nee, ik win! Hahaha, ik kan helemaal niet sprinten.
Shit, eigenlijk heb ik hier best hard voor getraind, en verdomme, ik ben nog best goed. Ik geniet van mijn twee minuten euforie. Een junkie heeft z’n shot gevonden. Ik weet al lang dat die euforie snel wegtrekt, maar ik herinner me nu weer dat dit het helemaal waard is.
Een paar uur later stroomt de virtuele bewondering via mijn telefoon mijn wereld binnen. Het doet me toch eigenlijk maar weinig, misschien ben ik toch niet zo kinderachtig op zoek naar bewondering van anderen, maar zeer volwassen op zoek naar mijn eigen waardering. Ik baal een beetje van die tweede run. Die moet echt beter, want ik heb de anderen veel te dichtbij laten komen; zo dichtbij dat er een goddelijke penalty in het spel moest komen om me te laten winnen. Maar ja, anders is zo’n jongensboek ook wat saai.